Over de brug van Sint-Alijne, over de brug van Sint-Alon kwam een meisje – niet de mijne. Over de brug van Sint-Alijne. Blij dat ik er niet aan begon. Het zou mijn leven ondermijnen want ik leef voor mijn gazon.
Over de brug van Sint-Alijne, over de brug van Sint-Alon kwam een moordenaar – niet de mijne. Over de brug van Sint-Alijne. Ik wees hem waar hij moorden kon. Beter bloed op alle pleinen dan geloop op mijn gazon.
Over de brug van Sint-Alijne, over de brug van Sint-Alon kwam een prediker – niet de mijne. Over de brug van Sint-Alijne. Bloedend in de felle zon. Kruisig hem onder helse pijnen maar dan niet op mijn gazon.
Over de brug van Sint-Alijne, over de brug van Sint-Alon kwam de dood – maar niet de mijne, Over de brug van Sint-Alijne, die een gesprek met mij begon. “Grote maaier” vroeg ik bescheiden, “maait u even mijn gazon?”
Over de brug van Sint-Alijne, over de brug van Sint-Alon heb ik hem haastig zien verdwijnen over de brug van Sint-Alijne. Want hij wist niet dat zoiets kon. Iemand zo met zichzelf in het reine, met zichzelf en zijn gazon.
Over de brug van Sint-Alijne, over de brug van Sint-Alon zal de zon voor ’t laatst es schijnen, over de brug van Sint-Alijne. Heer, ik vraag u wel pardon, ik was een hark, misschien een kleine, maar ik harkte wat ik kon. Gij schiep bergen en woestijnen, oceanen en ravijnen. Als de wereld moet verdwijnen, pas dan wel op mijn gazon.