Ach, was ik nog maar zeven Dat jongetje van zeven Dat jongetje op dat feestje op die stoel Het jongetje van zeven Waar is dat toch gebleven Het zong zijn liedjes met zoveel gevoel Ik zou heel wat willen geven Om nog een keer in mijn leven Weer dat jongetje te zijn, daar op die stoel
Het kon geen kermis zijn of feest in de familie Bij oma Trees of nonkel Jan of tante Tilly Of het klein sopraantje moest eens op de stoel gaan staan Die stoel, dat was mijn Scala van Milaan Ik zong met mijn ogen dicht, ik zong uit volle borst Ik zong voor vrijheid, voor vaderland en vorst Over het kind dat doodging in zijn vaders armen En tante Tilly zei dan elke keer: "Ocharme" Zelfs nonkel Jan kreeg ook een stofje in zijn ogen De anderen stonden al hun tranen af te drogen
Ik zing nog altijd over oorlog, over vrede Een grijs oud jongetje, wat is dat lang geleden Wanneer ik zong dan werd het stil tot in de keuken Ik zong het liedje: 'Mijn hoed die heeft vier deuken' En nonkel Jan zei: "Dat jong is geen tien Daar hebben wij het laatste nog niet van gezien" En ik maar zingen van de 'Brief van de Soldaat' Die naar zijn lief schreef; een meisje uit zijn straat Piet schreef heel trots over zijn eerste krijgsexploten Maar eer de brief vertrok was Piet al doodgeschoten Ik zong van omalief en 'tuurlijk ook van opa Dat was, wat dacht je, ruim de beste van Europa
Als ik nu zing, zie ik die stoel en het is weer feest Het is precies of het ventje is nooit weggeweest