Ik luister iedere morgen iedere morgen in mijn bed - nog half in slaap en half weer in leven – naar het geklikklak op de straat dwars door de stille stad: de hoefslag van het paardje van half zeven
Hop hop hop, iedere morgen draven. Hop hop hop, langs de Oude Haven.
Het paardje van mijn groenteboer - ongemotoriseerd -, een man die het verdomt het op te geven: voor zes pond bruine appels$en drie kistjes rooie kool houdt hij zijn paardje, het paardje van half zeven
De morgen is nog ovenvers, nog heeft het ANP het dagrantsoen aan rotzooi niet gegeven, maar daar gaat wie als zon en maandag zijn eigen rondje loopt, dat superflinke paardje van half zeven.
Soms ben ik down, soms ben ik moe, heb Überhaupt geen zin een poot nog te verzetten in dit leven; ik zie geen heil in wat ik doe, ik geloof nergens meer in, hoor ’t strontvervelend paardje van half zeven.
O Christus blijft dat paardje altijd draven langs mijn deur voor zes pond appels en wat rooie kolen? Waar haalt hij steeds de moed vandaan? Ik hoor hem al van ver, want hoeven draagt ie en geen vilten zolen.
Ja, gaat ie door de morgen mijn geweten sist: “Jij ook!” al was ik liever dood in bed gebleven. Nee, ik moet opstaan uit dat graf en overgaan tot snelle draf net als dat klotepaardje van half zeven.
Toch, ’t ros van Alexander noch dat van Napoleon en de appelschimmel niet van Charlemagne, en niet de engst van Winnetou noch ook dat edel span dat voor de gouden koets loopt van Oranje
en het Olympisch springpaard niet de merrie Summerrose en ook niet het ros Bayaard hoog verheven beschouw ik als het beste uit des werelds knollentuin. Voor mij is dat het paardje van half zeven.