Als kind werd ik geïmponeerd als ik jouw hemd zag op een stoel, zo groot, zo wijd en zo volleerd. Het gaf me een vertrouwd gevoel als jij met ongebarsten stem de liedjes zong van Hullebroek. Dan voelde ik alleen bij hem, vind ik de zekerheid die ‘k zoek… Vader.
Hoe groot en breed jouw warme hand vol berg en dal, kanaal en kloof. Het ging haast boven mijn verstand die hand, mijn rots, mijn vast geloof. Jouw geur van scheerzeep en aluin, jouw rijbroek, je gereedschapstas. De kroeskrans om je bruine kruin. Ik wist dat jij het leven was… Vader.
Als ik door boze dromen geplaagd haast tuimelend het bed uit vloot. dan voelde ‘k me niet meer belaagd diep weggekropen op jouw schoot. Ik wist: die hier kent geen angst, hij twijfelt nooit, hij kan het aan. ik voelde: vader duurt het langst, de loodsman van mijn kleine bestaan… Vader.
En nu je oud bent en verzwakt en wat droefgeestig naast me zit. Je brede schouders afgezakt, je weerloze handen wit… Ook nu ik je onzekerheid zie proef ik nog altijd in jouw woord de ongebuilde poëzie die mij als kind al heeft bekoord… Vader.
En door jouw brede vader-zijn weet ik wat mijn zoon nu verwacht. Diezelfde zekerheid en kracht. Maar ook besef ik nu pas goed: echte zeker is geen enkele man… Zodat een vader zeker doet omdat zijn zoon niet zonder kan… Vader.