Slaapkindje, slaap maar in tweeduizendzestig. Ik hoop dat je voedingspil goed heeft gesmaakt. Droom kindje, droom maar in tweeduizendzestig. Ik hoop dat jouw wereld wat minder hard kraakt. Je overgrootmoeder zal ’t niet meer beleven, Die ligt dan – gelukkig – al onder de grond. Je kijkt naar haar foto en lacht dan heel even Om spijkerpak, ogenzwart, bleekrode mond…
Speel kindje, speel in je kosmische tuin. Of is straks jouw speeltuin gebouwd uit ons puin?
Loop kindje, loop maar door tweeduizendzestig. Ik hoop dat de robot erg goed op je past. Zing kindje, zing maar in tweeduizendzestig. Wie weet is jouw leven wat minder belast. Misschien ben jij wel in een kolfje geboren; Dan weet je niet eens wie je voorgeslacht was. Misschien is jouw wereld de afgunst verloren, Zit jij zonder angst in ’t synthetische gras…
Speel kindje, speel in je kosmische tuin. Of is jouw speeltuin gebouwd uit ons puin?
Dans kindje, dans maar door tweeduizendzestig En ga met het schoolreisje lekker naar Mars. Lach kindje, lach maar in tweeduizendzestig. Wie weet is jouw aarde straks niet meer zo bars. Misschien heeft jouw wereld de dood overwonnen, Bestaat er geen wrok, geen prestige, geen trots… Al vrees ik soms dat jij door onze kanonnen Straks weer op berenjacht moet met een knots.
Speel kindje, speel in je kosmische tuin. Of is straks jouw speeltuin gebouwd uit ons puin?