Van tijd tot tijd zijn mijn gedachten Vervult van bonte kleurenprachten Als schilderijen van Van Gogh En toch, voor al dat moois van binnen Zijn geen woorden te verzinnen Maar iets verleidt mij te beginnen
Ik zie mezelf opnieuw geboren In 't hoge gras, langs karresporen Bespeur de rook en ruik de geur Van smeulend houtvuur vrij nabij Ontwaard de kleine boerderijen Gevleid in lome landerijen
Ik luister, liggend in mijn dromen Naar zacht gelispel in de bomen De handen onder 't hoofd gevouwen Lig ik op een halm te kauwen In de armen van de wind Waan ik mij weer even kind
De paarden dampen voor de ploegen Bezweet, zwaar snuivend, van 't zwoegen De rijke aarde van de akker Wacht 't ongeboren koren Van de zaaier in haar voren Om te ontkiemen in zijn sporen
Nog laat de wind de aarde stuiven Waar straks de tarwe staat te wuiven De warmte zindert op de velden Waar al korenbloemen bloeien Gouden oogst begint te groeien En kind'ren tot de donker stoeien
De avond spreidt zijn duister laken Om zo de wereld te bewaken Een nachtegaal laat bij 't riet Z'n nooit geevenaarde lied Vol trots uitbundig aan mij horen Tot in 't aarz'lend ochtendgloren
De zomer heeft z'n werk gedaan De zeis gaat zingend door 't graan Onzichtbaar aan de waterkant Zie ik de boeren op 't land De zware schoven moeizaam torsen En hoor ik de vlegels driftig dorsen
Het najaar dient zich koeltjes aan Alsof 't zegt: Je moet weer gaan Ademloos door zoveel vrede Kom ik langzaam weer tot rede En verbleekt de warme weelde Van voorgoed voorbije beelden