De kinderen droegen vader Op hun schouders naar zijn graf Nog vijf minuten sjouwen Dan waren ze van hem af Niemand die moest huilen Een mus zat suffig op een tak Alleen de kraai was sjagrijnig Maar dat is zijn vak
Des morgens had de doodgraver Aan het graf zijn werk gedaan En at op een verweerde zerk Een goudgele banaan "Hoe kunt u", vroeg een weduwvrouw "Iets eten op een zerk" "De een zijn dood is de ander zijn brood Ik krijg honger van dit werk"
De schil gooide hij achteloos Over zijn oude hoed Kwam op het grintpad terecht Voor de naderende stoet De kraai, die de schil zag liggen Hield zich in, keek strak Naar de blauwe hemel Want dat was zijn vak
Voor het eerst in zijn leven Bad de kraai tot God En sloot toen beide ogen Vol eerbied en genot De stoet liep onverstoorbaar Langs de fatale plek Wat er ook gebeurde Niemand viel op zijn bek
Des avonds keert de doodgraver Huiswaarts met zijn schop En raapt in het voorbijgaan De bananeschil weer op Hij groef die dag acht graven Voor zichzelf en zijn gezin Hij groef acht kuilen voor een ander En viel er zelf niet in