Er was een man die niet langer God ontkende Hij dacht: als ik in Hem geloof dan moet Hij er wel zijn "Er is hog hoop", riep hij dwars door de ellende Zoiets als water drinken, en denken: heerlijk, wijn
Het was in een tijd dat de verwarring groot was De dreiging van de bom haalde de pit eruit Je zou, als leek, geneigd zijn te denken dat God dood was Een gat in de markt dus voor een positief geluid
De man riep: "Kom, ik ken de weg, de waarheid en het leven Als je erkent dat je een zondaar bent Moet je mij je vertrouwen geven Krijg ik een c-omroep en een zetel in het parlement"
Hij zag zichzelf al zitten in de hemel Zij het op gepaste afstand van Zijn Vaders troon Hij dacht: als God mijn vader is, wat ik aan mag nemen Moet ik een halfbroer wezen van Gods zoon
En hoewel er velen zeiden dat die vent getikt was Erkenden anderen hem onherroepelijk als hun Heer Hij riep dat alles voorbeschikt was En keek dientengevolge niet goed uit in het verkeer
Zo kwam hij onverwachts op een kruispunt om het leven Daar hebben zijn discipelen drie dagen devoot gewacht Zij hebben hem zelfs een vierde dag de kans gegeven En hem toen naar het crematorium gebracht
Daar was het of God zelf zich met de plechtigheid bemoeide De schoorsteen wou niet trekken en de rook sloeg neer Zo stikte gans de achterban, terwijl hun Heer verschroeide Er is nog hoop; dat zie je dan maar weer