Er was een heel klein vrouwtje Dat breide een man Ze was altijd alleen en dacht Wat heb je daar nu 'an Dus breide ze eerst z'n oogies en z'n oortjes En z'n bekkie Ze breide toen z'n neusje en z'n kinnetje En z'n nekkie
Ze breide een mooi lijfje En dacht: Zo, ik ben klaar Ze haakte in de gauwigheid Een mooi gebloemd altaar Ze trouwden in de morgen En ze dacht: Ik noem hem Heintje Ze aten samen gebakken koek En dronken samen een wijntje
Ze dacht: Nu gaan we op huwelijksreis Deed Heintje in haar tas Ze liep door groene weiden Ging zitten bij een plas Ze nam hem in haar armen En zong voor hem een liedje Ze dronken samen ranja Uit een flesje met een rietje
Ze dacht: Nu komt er regen Ik hoop dat ik het red We moeten gauw naar huis toe En lekker vlug in bed Ze werden in het ledikant Al heel gauw goede maatjes Maar toen ze 's morgens opstond Vond ze alleen wollen draadjes
Ze dacht: Dat is nou jammer We hadden het zo fijn Maar ergens moet in huis Nog wol te vinden zijn Ze dacht: Ach, lieve Heintje We hielden van elkander Wees nu maar niet boos Dat ik toch van man verander