Een lied uit vroeger tijden - een lied uit vroeger tijden Een lied uit vroeger tijden was een streling voor het oor Nou ja, behalve de tenor Maar waar ik bij die liederen Verschrikkelijk van baalde Is dat men alle woorden - is dat men alle woorden Is dat men alle woo-hoor-den Wel honderd keer herhaalde Herhaalde, herhaalde, her-hahaha-haalde
Wanneer de oude molenaar Een dochter had met prachtig haar Dan zong verdomme zo'n tenor Daar tien minuten over door So schoen - so schoen Die Haare - die Haare - die hahahahahahare God, wat ware die toch schoen En zonder gel en zonder fohn Die Haare waren schoen
Of als men soms bij toverslag Een helder stromend beekje zag (Een Duitse beek dat heet een Bach) Dan zong zo'n man een halve dag Ein Buechlein - ein Buechlein Es kritzelt und es kratzelt nur Es fritzelt und es fratzelt nur En meer van dat geouwehoer Ein Buechlein ist so fein
Maar weet je wat nog erger was Wanneer hij in het struikgewas Een juffrouw ging versieren Dat duurde en dat duurde maar Je hoorde hem - je hoorde haar Ze zongen ook nog door elkaar (Elkaar - elkaar - elkaar - elkaar) En bleven maar staan klieren So suess mein Herz, so suess mein Herz
Maar dan kwam na verloop van tijd De echte grote narigheid Het toppunt van de lulligheid Daar kon je steeds op wachten Dat gruwelijke ogenblik van lolligheid en dolle schik Oh, vreselijk, dat haatte ik, wanneer ze samen lachten Haha - haha Ze lachten als een idioot Haha - haha Als hij haar in zijn armen sloot Haha - haha En als het onwaarschijnlijk werd Haha - haha Bespottelijk en pijnlijk werd Haha - haha Dan hoopte ik wel honderd keer: Nou hebben ze geen adem meer Nou lachen ze zich dood Hahaha hartstikke dood