Toen ik nog een heel klein jochie was En alle sprookjes die ik hoorde onvoorwaardelijk geloofde Was er niet zo veel om bang te zijn De wereld was nog zo ontzettend klein En je wist niet welke kolen die wereld jou stoofde God en de Kerstman, de Sint en de Paashaas Feeen en elfjes, kaboutertjes klein Bloempjes en bijtjes en dagdromerijtjes Achteraf te mooi om waar te zijn
Later toen ik al wat groter was En er van alles in mijn hart en hersens bleek te gaan ontwaken Werd mij elke keer opnieuw vertelt De liefde is een soort van mijnenveld Waarin een jongen zijn eer en zijn deugd kwijt kan raken Wat op die ene zo werd me bezworen Die van je houdt, al het andere is schijn Eens ga je trouwen, hebben en houwen 't was bijna te mooi om waar te zijn
Als je eenmaal op de helft bent van je leven Heb je heel wat tijd verdaan met vallen en weer opstaan Veel van alles wat je hebt geloofd Werd van zijn betekenis beroofd Niks aan te doen ook al ga je constant op je kop staan Hartstocht verzandt vaak En doelen vervagen En aan het einde wacht Magere Hein Als ik het nu zie Dan is de conclusie Het leek dikwijls te mooi om waar te zijn Maar stel je kon kiezen Om nog eens te leven Dan riep ik nu al hoera en wat fijn Het leven is prachtig Maar god allermachtig Vaak is het te waar om mooi te zijn