Z'n glimlach is allang Verworden tot een bang verweer Geen uiting van plezier of blijdschap meer Z'n lach verbergt een onoplosbaar zeer Dat sluipend langzaamaan Diep in hem is ontstaan Hij weet niet eens precies meer sinds wanneer Maar als je goed kijkt kun je in z'n trieste ogen lezen Hij lacht alleen maar om eraf te wezen
Hun huwelijk is sleets En toch geeft ie nog steeds om haar Soms strijkt ie even door haar blonde haar Vaak irriteert 'r dat, dan laat ie 't maar Ze zegt soms tegen hem Met afkeer in haar stem: Wat ben je toch een slome duikelaar Dan zwijgt ie maar, want hij heeft Haar sarcasme leren vrezen En lacht een beetje om eraf te wezen
Ze hoeft hem niet meer zo Ze slapen lits-jumeaux, allang En gaat ie eens een keer door het behang Dan neemt ie maar weer zelf de nooduitgang Soms denkt ie wel eens vaag: Ik kap ermee vandaag Ik lazer op, ik red me wel zolang Maar dan ziet hij haar blik, of ze gedachten zit te lezen Dus lacht ie maar weer om eraf te wezen
Waar is die jongen van weleer Waar is dat meisje toch gebleven Die zo vastbesloten waren Iets te maken van hun leven Ik hoor ze nog hun ja-woord geven Luid en klaar Een stralend paar En nu, wat doen ze toch in godsnaam met elkaar?