refr.: De Heer verzon de namen van de dieren En was daarmee niet gauw tevree De Heer verzon de namen van de dieren En Hij wist echt wel wat 'ie dee Ja, God wist echt wel wat 'ie dee
Hij schiep een dier, dat bouwde grote steden 't Werkte zich kapot voor z'n plezier En had een leger voor de lieve vrede De Heer zei: "Geen gemier, jou noem ik Mier" Hij schiep een dier met hele lange oren Dat was bepaald niet int'ligent De Heer zei toen: "Daar ben je mee geboren Gewoon omdat je'n ezel bent"
refr.
Hij schiep een dier dat nergens voor zou wijken Voorzag 'm van een hele dikke huid De Heer zat naar 't beest z'n neus te kijken "Ik noem je Neushoorn", was toen zijn besluit Hij schiep een dier, dat hield niet van gebeden 't Was voor de duivel zelf niet bang Het smoesde Eva uit de tuin van Eden De Heer zei: "Wat ben jij een slang!"
refr.
Hij schiep een dier, zo vlijtig als de mieren Dom als een ezel, als een neushoorn sterk 't Liet, als een slang, de zonde welig tieren Een naam voor hem, dat was 't zwaarste werk
Ach ja M van mier E van ezel N van neushoorn S van slang M E N en de S Een 'mens' is je naam Ja, een mens