Hij houdt van het Twentse land waar 's winters kilte heerst Met hete zomers druppels dauw bij ochtendmist Zonsopgang maakt hem een kwartier voor het westen wakker Maar sneeuw blijft er het langst liggen op de akker Als de noordoosten wind de scherven grond bevriest
Hij houdt van de bedauwde velden in de vorst Rijpwit geglazuurd kraakt gras onder de klomp En breekt een bleke zon door de nevelbanken Slaat bij de werkpaarden stoom af van de flanken Het ploegijzer wordt een zwaard van zilver in de zon
Hij houdt van eerlijkheid de geur van grond en mest De gier over het natgegeseld land verspreid De geur van Twente land van de textielbaronnen Dat ooit met bloed en zweet en tranen werd ontgonnen Er waar arbeid adelt maar de adel arbeidt niet
Sinds eeuwen leven naast elkaar De kromgegroeide boeren De paarden de koeien de kater en de hond Het gele koren de rode aarde De boer hij bidt en steekt zijn spade in de grond
Hij houdt van regen die zwaar neerslaat op het land De regen die geur geeft aan het afgemaaide gras Maar vreest de roggewolf in velden goudgeel koren Dampende paarden trekken moeizaam diepe voren De ploeg werpt golven aarde om het land moet zwart
Hij houdt van zware storm het zwerk waar Donar jaagt Kolkende wind die eeuwenoude eiken kraakt De stammen krommen kreunen bladeren verwaaien Dan scheren over akkers ruisen graan de kraaien Die over weiden en verschroeide aarde gaan
Hij houdt van modder die de karresporen vult Door wielen ratelend uit de geile grond gedrukt Die langzaam naar het zwarte slik komt terug gebelden Sappige aarde in de vuist als klei te kneden Vol bloed en zweet draagt hier de grond voorgoed de schuld
Sinds eeuwen leven naast elkaar De kromgegroeide boeren De paarden de koeien de kater en de hond Het gele koren de rode aarde De boer hij bidt en steekt zijn spade in de grond