Ik zal 'ns van de kerels zingen Kwaadaardig, stom en ruig En dat wil dan de adel dwingen Dat ongeschoren tuig Hun boezeroen is grof geweven Een claque ontsiert hun test Hun kousen en hun broek zijn even Schouwelijk als de rest
refren': Wrongel en wei Kaas en brood Dat propt hij in z'n strot Daarom blijft de kerel zo'n malloot Ze vreten zich kapot
Royaal wil hij z'n kermis vieren Als was hij een groot heer Loopt stampend met z'n stok te tieren De ongelikte beer Hij gaat zich aan de wijn bezuipen En ziet dan in zijn roes De wereld aan zijn voeten kruipen En hij trapt ze tot moes
refren'
Daags loopt de vent zich op te draaien Hij zoekt bij bier zijn heil 't Wijf ziet hem 's avonds binnen zwaaien Met opgestoken zeil Hij stoeit, zij vloekt hem dat-ie stijf staat Tot hij haar blote kont Kwaad met z'n knuppel flink te lijf gaat Dan houdt ze gauw haar mond
refren'
Soms komt een sluwe oproerkraaier Met lokkend zoet gefluit Die een gehoorzaam armoedzaaier Tot tuchtloosheid opruit Een oploop kreet, het wordt een horde Vuur, scherven, schor gejuich Oh God, waar blijft gezag en orde Verdelg dit gore tuig
refren'
Maar 't lachen zullen ze verleren De sterke arm slaat toe 't Zal uit zijn met dat chichaneren Ik weet wel raad en hoe Rondslepen aan hun lange haren Ophangen aan hun baard We krijgen ze wel, die halve garen Tucht eert men slechts door het zwaard