Na zestig jaar wachten, was ‘t eindelijk gelukt ik mocht in de scanner, o wat was ik verrukt tot heil en genezing van mijn kreupel karkas naar de zevenden hemel, deo gratias
Ik dacht aan ‘t pretpark en aan de schuif-af maar van bij de start was de lol d’r al vanaf in mijn blote bretellen werd ik nere geveld in mijn schamelste kleren was ik rap uitgeteld
Ik lag daar als ‘t ware g’electrocuteerd verslagen en compleet geparalyseerd zo tergend langzaam schoof mijn kariot deur ‘t guillotine-achtige schavot
Die scanner zoemd’en zucht’ ongestoord en ik, ik gleed stillekes altijd maar voort als astronaut had ik schandelijk gefaald ‘k was in den eindloze melkweg verdwaald
Daar fonkelden sterren en ik geraakte verdoofd en ‘t flitste en ‘t flikkerde al deur mijn hoofd wat hapert er aan mijn vlees en mijn vel mijn armen en benen, mijn landingsgestel
Kijk later word ik ooit zo nog gecremeerd heel netjes tot stof en as geflambeerd ”komkom” klonk een stemme, ”trek ‘t u niet an” ”gie dood gaan en branden, geen sprake van”
”‘t Is voor uw bestwil da’j’ hier onder schuift tot ‘t diepst van uw ziele word j’ hier afgekluifd uw spieren en pezen, doorlicht tot op ‘t bot voor ‘t skeletteren van uw stoffelijk overschot”
”Haha stoeren baardmens, met uw groten mond ziet hem daar liggen met lood in zijn kont gevloerd en geveld is zijn ijzeren gestel ziet hem daar liggen in zijn onnozel flanel”
Ik schrok van die stemme, van wie kwam die spot van Gabriël den engel, of rechtstreeks van God héhé God almachtig, met uw hemelse kliek permitteer mij een woordje of twee-drie kritiek
De kip eet de wormen en de mens eet de kip en als we dan dood gaan zegt ‘t wormke hiphip hoera zegt de leeuw als ie ‘t lammeke slacht dat bloederig systeem, deur de schepper bedacht
Wat hè j’ toch nen chaos uit uw handen geschud orkaan en tempeesten wat is daarvan ‘t nut en ‘t meesterwerk ”mens” is ver van perfect elk vecht en elk vreet, elk pikt en elk pekt
Den enen leeft in ‘t goud en den anderen in ‘t slijk den enen is slaaf en den anderen is sjeik je schiep ‘t paradijs maar ‘t is godgeklaagd we wierden direct daar weer uit weggejaagd
”Kalmeert u, ontspant u”, sprak die stemme nu zacht ”g’ hebt al uw fantomen naar hier meegebracht” ‘t gezoem van de scanner was plotseling gedaan ‘k ben lichtjes beneveld were rechte gestaan
Mijn broek en mijn veste mijne kol en plastron ‘k was voorlopig gered van ‘t vuurpeleton ik dankte de dokter voor zijn ronkend kariot geen spoor meer van Gabriël, geen spoor meer van God