Op een avond, in lijn 2, stond een aardig vrouwtje Alles was zo lief aan haar, 't was een schatteboutje Ze was kittig en zo slank, een huidje perzikzacht en blank M'n hart, dat klopte in m'n keel 'k Hield van dat kind plots veel te veel Ting ting ting, ting ting ting, onder 't leuke hoedje Ting ting ting, ting ting ting, was een aardig snoetje Ogen groot, mondje rood, elegant en fijn Liever kon die schattebout, ting ting ting, niet zijn
"Doorlopen alstublieft Denk om de beentjes Niet dringen Klaar, achter?"
Ik ging heel dicht bij haar staan, maakte gauw een sjansje En plots, bij een flinke bocht, waagde ik een kansje Ik raakte uit m'n evenwicht, greep haar vast met blij gezicht Maar 'k ontving, zonder betoog, een linkse op m'n rechteroog Ting ting ting, ting ting ting, onder 't leuke hoedje Ting ting ting, ting ting ting, was een aardig snoetje Ogen groot, mondje rood, elegant en fijn Liever kon die schattebout, ting ting ting, niet zijn
"Conducteur, hoe kom ik 't vlugste in 't binnengasthuis Nou, dan kunt u 't beste hier afspringen, mevrouw Achter klaar?"
Ik zag sterren, wonderschoon, in de felste kleuren 't Was daar op m'n rechteroog een wonderlijk gebeuren Ik zag haar in 't schemerlicht snel verdwijnen, verder licht Nog spottend lachend, wat maleur, gearmd met de conducteur Ting ting ting, ting ting ting, onder 't leuke hoedje Ting ting ting, ting ting ting, was een aardig snoetje Ogen groot, mondje rood, elegant en fijn Liever kon die schattebout, ting ting ting, niet zijn