Gij mensenbroeders die ons overleeft Gedenkt ons zacht, gedenkt ons niet vilein Want juist als gij erbarmen met ons heeft Zal God ook jegens u genadig zijn U ziet ons hier gegangen per dozijn Ons vlees, door ons gespijsd tot aan de strot Is sedert lang verteerd, vergaan, verrot Wij beend'ren worden ook tot stof gewreven Dat niemand lacht om ons zo droevig lot; Bidt slechts tot God dat Hij het ons vergeve
Als wij u broeders noemen, kijk dan niet Misprijzend, ook al bengelen wij hier Met reden en terecht. Wie logisch ziet Weet dat de mens vaak dom is als een dier Vraagt dus voor dit dozijn, dood als een pier De hoge gratie van Maria's kind; Dat Hij ons net als ieder mens bemint En onze ziel niet in de hel doet beven Ons lijf is dood, verdwenen met de wind; Bidt slechts tot God dat Hij het ons vergeve
De regen spoelde en waste onze huid De zon heeft ons geblakerd en gelooid; De eksters pikten ons de ogen uit De kraaien hebben ons de baard gerooid En zelfs de laatste rust krijgen wij nooit; Wij zwaaien en wij draaien met de wind Die met ons speelt gelijk een kaatsend kind Veel vogelsnavels kwamen ons doorzeven Zorgt dus dat u hier nooit uw einde vindt Bidt slechts tot God dat Hij het ons vergeve
Prins Jezus, hoor ons aan, wij smeken luid; Zorg dat de duivel ons niet krijgt als buit Laat ons toch niet in hete vlammen sneven Gij mensen, lach ons kaal karkas niet uit Bidt slechts tot God dat Hij het ons vergeve