Toen ik nog slechts een meisje was, had ik het danig druk Het leven was vol avontuur en zorgeloos geluk Vol bezigheid en romantiek en pretjes zonder tal Een picnic of een roeipartij, de schouwburg of een bal En als er iets te doen viel, was ik altoos nummer een Ik had dan ook van vroeg tot laat gezelschap om mij heen Familie en bezoekers en vriendinnen uit de klas Dat heele bonte wereldje, dat mij zoo dierbaar was
Waar zijn zij allen nu gebleven Die ik zoo levendig bezing Ik voel hun schimmen rond mij zweven Herinnering Herinnering
Ik wist wel, dat ik rijk begiftigd was door de Natuur Met mijn charmant gezichtje en een lelierank figuur Daarbij was ik als meisje onbedachtzaam en coquet En o, hoe menig hart heb ik in vuur en vlam gezet Aan elken vinger had ik een verliefden jongen man Maar ook volwassen heeren kwamen dikwerf in mijn ban De Fransche consul, de notaris en mijn oom Emile Ik flirtte vroolijk met elkeen, zoolang hij mij beviel
Waar zijn zij allen nu gebleven Die ik zoo achteloos bezing Ik voel hun schimmen rond mij zweven Herinnering Herinnering
Zoo dartelde ik onbekommerd voort van dag naar dag Ik plukte hier geheimpjes, daar een liefde, ginds een lach Wel werd ik nu en dan om mijn lichtzinnigheid beknord En was ik even ernstig, doch dat duurde dan slechts kort Een vlinder in de lente, een prinses in haar domein Kon immers niet gelooven dat zij ooit alleen zou zijn Ik was te zeer vervuld van scherts en praal en balmuziek En zag mij steeds omringd door een aanhankelijk publiek
Waar zijn zij allen nu gebleven Die ik zoo opgewekt bezing Ik voel hun schimmen rond mij zweven Herinnering Herinnering