Meneer Meneer, de oudste zoon Dat is een vet secreet Spuit elf in persoon Weet zelf niet hoe-die heet Hij leutert uit z'n nek Hij drinkt zich suf meneer Hij s-s-stottert als een gek Want denken gaat niet meet Hij drinkt hij hijst hij zuipt Hij trekt een grote bek Tot ie z'n bed in kruipt Met een bezopen kop Maar 's morgens staat ie op De godvergeten vlerk En wankelt naar de kerk Als alle huichelaars Hij knielt niet eens, hij zit Lijkwit, 't is net een kaars Want u weet, meneer Dat soort volk Dat denkt niet na, meneer Dat denkt niet na Dat bidt
En dan de jongste zoon Die heeft dat meidenhaar Dat haar tot op z'n kont Da's ook een mooi stuk stront Doet aan liefdadigheid Nou ja, vergeet het maar Hij trouwde met een meid Een meid hier uit de stad Nee, uit de andere stad Maar rotzooit rustig door Hij weet nog wat ie wou Een keurig nette jas Een keurig nette tas Een keurig nette das Hij weet nog wat ie wou Hij wilde centen zat Maar hij is niet gehaaid Hij blijft een kleine rat Want u weet, meneer Dat soort volk Dat jaagt niet na, meneer Dat jaagt niet na Dat draait
En dan is er de rest De moeder die nooit praat Die nooit iets zinnigs zegt Een vader, inderdaad Die hangt met snor en vest Te pronk in salon Te kijk op groot formaat Gestorven op een hoer Ziet ie z'n vrouw en kroost Genieten van hun voer De soep die gaat van: bglrhddg En nog een lepel: blggrdjbl Ook oma zit erbij Met Parkinson op schoot Ze wachten op d'r geld Maar oma wil niet dood D'r handen praten nog Maar niemand is ontroerd Wan