Wie kan me nog vertellen van de vroege morgenstond Met goudsel in de mond waar de dichters over dichtten Hoe laat kwam toen die eerste zwaluw uit het zomergroen Gekleed in boezeroen om de schoonmaak te verlichten De melkman om vier uur op om koeien te gaan melken Om eieren te gaan tellen bij de kippen op de stok En in de straat de vullisman die niemand wil begroeten 't Gezicht vol honingsproeten 'k Verdiende toen een meier bij Wil de spullenman
refr.: Waar is die zoete gouwe tijd Waar is die in de gauwigheid Leven, ik hou van jou altijd
Er werd nogal gesproken over Kraai de kanselein Z'n lichaam deed 'm pijn want hij leed toen aan de tering Maar verder was het leven goed en ieder was tevreden Er werd veel fiets gereden en men leefde van de nering
Alleen op zondag was het stil Dan sliep men in de kerken Dat was heel goed te merken want de collecte was nihil En 's avonds als het donker was dan ging je op de beren Daar stoven dan de veren totdat de nacht verdomde En de dag gebroken was
refr.
Wie kan me nog vertellen van de eerste vliegmachien Heeft u 'm ook gezien toen ie naar beneden stortte Nu grinnikt u, maar u grinnikt niet als u te pletter vliegt Een vliegtuig is een smiecht waar niet mee valt te spotten
En onze straat ging nooit tekeer Geen auto's en geen fietsers Geen bussen en geen bietsers want die had je toen niet meer Zo was het leven op ons dorp vol sagen en legenden Vol vagen en bekenden Gereed om uit te rukken Bij de eerste kalverworp
refr.
Wie kan me nog vertellen van die dagen in 't verleden Het valt me nogal tegen om tot ziens te moeten tellen